op gordelbogen
Gordelbogen
staan haaks op de richting van een gebouw.
De gordelbogen van een
kruisribgewelf
vangen het gewicht van het aangrenzende
gewelfkappen
op. Bij
dwarsgeplaatste tongewelven
dragen de gordelbogen
zelfs het hele gewicht van het
gewelf,
maar dit ingenieuze type is uiterst zeldzaam.
Hetzelfde principe is wel veel te vinden in de vorm van troggewelven op gordelbogen.
Ook hier dragen de gordelbogen het gewelf.
Een troggewelf heeft als doorsnede een
segmentboog.
Troggewelven op gordelbogen komen in de 14e en 15e eeuw in Utrecht veel voor als
keldergewelven, elders ook nog in de 16 eeuw.
Vermoedelijk is het principe ontstaan vanuit de koppeling van twee evenwijdige
tongewelfde
kelders (met de kruin in de langsrichting van de kelder).
Wanneer de scheidingswand doorbroken wordt door een
bescheiden doorgang met een kleine
steekkap,
of zelfs door een
arcade,
dan geeft dat geen probleem.
Alleen staan de pijlers dan wel wat in de weg.
Om de doorgang tot één boog te vergroten ontbreekt in een
kelder
de hoogte: de
geboorte
van de tongewelven ligt te laag boven de vloer.
De oplossing is het draaien van de richting van de gewelven
en bovendien kunnen ze vlakker uitgevoerd worden.
Daardoor ontstaat een reeks bescheiden gewelfjes achter elkaar,
met hun geboorte op een bruikbare hoogte.
Het troggewelf biedt daarbij de beste vorm. Tussen de overwelfde vakken
staat nog slechts een gordelboog.
De zijwanden van de kelder worden ontlast en reiken tot de
kruin
van het troggewelf.
De stapelruimte wordt veel groter en het maken van
kelderlichten
en toegangen is geen probleem meer.
De
moerbalken
van de
samengestelde balklagen
van het
huis
boven de kelder liggen in principe recht boven de gordelbogen.
De troggewelven komen in de 18e eeuw opnieuw op, maar dan in het klein, als
troggewelfjes op houten balken,
die in dezelfde richting liggen als de
enkelvoudige balklagen
van het huis erboven.
Tekst: Jean Penders, 01-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Fotodienst Gemeente Utrecht